Voor veel aardbeientelers worden bladluizen een steeds groter probleem. Het aantal chemische middelen neemt immers af en van de middelen die nog zijn toegestaan, wordt de effectiviteit kleiner en kleiner. Gelukkig zijn er genoeg mogelijkheden om luizen met biologische bestrijders succesvol de kop in te drukken. Vroeg beginnen met een doordachte aanpak is de sleutel tot succes.
Elke aardbeienteler in Nederland en België heeft wel te maken met bladluizen in zijn kassen. In het verleden was dat probleem te overzien: er waren genoeg chemische middelen waarmee een teler de plaaginsecten een kop kleiner kon maken. Maar sinds het pakket middelen verschraalt, loopt die makkelijke weg nu in feite dood. Dat zeggen Wim Voogt, Bart Sels en Guido Roozemond. Alle drie zijn zij specialisten in de biologische gewasbescherming van aardbei. Wim Voogt is teeltbegeleider bij Handelsonderneming Klep in Etten-Leur, Bart Sels is directeur van Koppert Biological Systems in België en geeft leiding aan het crop team zachtfruit, en Guido Roozemond is consultant zachtfruit in het groenteteeltteam van Koppert in Nederland.
Veel luizen na de winter
De grootste boosdoeners in kasaardbeien zijn de katoenluis, de aardappeltopluis, de zwarte bonenluis, de gele rozenluis en de perzikluis. Stuk voor stuk veroorzaken zij steeds meer overlast en schade. Naast het smallere middelenpakket zijn er nog andere oorzaken voor hun opmars in aardbei. Die hebben vooral met de teeltwijze te maken. Wim Voogt: “Bij een aanplant in oktober gaan de ramen snel dicht. Invlieg van natuurlijke vijanden is dan niet meer mogelijk, waardoor een luizenplaag zich makkelijker kan ontwikkelen. En bij een doorteelt, van augustus tot en met juni, kan het gewas met veel luizen uit de winter komen. In januari en februari zijn de temperaturen voor de meeste bestrijders nog te laag, daardoor hebben zij moeite om een populatie op te bouwen. Het gevolg: beginnende luizenplagen, al vroeg in het seizoen, die makkelijk en snel uit de hand kunnen lopen.”
En luizenplagen kúnnen uit de hand lopen, aldus Guido Roozemond. “Een gewas kan er uiteindelijk aan kapot gaan. Er is bovendien altijd schade van honingdauw èn de luizen kunnen virussen overbrengen.” Hij schetst het gemak waarmee luizen zich kunnen ontwikkelen wanneer zij vrij spel hebben. “Een populatie kan heel makkelijk met veertig procent per dag groeien. Zo kan in drie weken tijd een zeer zware aantasting ontstaan. Probeer dan nog maar eens om die ontwikkeling weer te stoppen.”
Zekere voor onzekere
Zijn luizen dus plaaginsecten die het zomerkoninkje van zijn troon stoten? Nee, dat hoeft absoluut niet zo te zijn - de koning kan stevig blijven zitten waar hij zit. Mits de teler alert is en op tijd de nodige maatregelen neemt. Dat begint allereerst met goed scouten. Veel telers van aardbei doen daar nog te weinig aan. Bart Sels: “Veel bedrijven telen hun aardbeien op verschillende locaties. Dat maakt het moeilijker om alle gewassen goed in de gaten te houden. En aardbeibedrijven hebben soms geen medewerker met de specialistische taak om het gewas te scouten. Zo ontstaat de situatie dat een teler pas iets gaat doen als hij een plaag signaleert. Dan moet hij achter de feiten aan gaan lopen.” Het advies van de drie specialisten is daarom beter te gaan scouten. Daarnaast is het zaak bestrijders preventief in te zetten. “Zelfs als je geen luizen ziet, zitten ze toch altijd wel in het gewas”, aldus Bart Sels. “Dat maakt het mogelijk om bestrijders preventief in te zetten, ze kunnen immers hun populatie gaan opbouwen. Neem dus altijd het zekere voor het onzekere.”
De teler die werk maakt van de biologische bestrijding van bladluizen, kiest voor teelt- en bedrijfszekerheid en kan uit een aantal effectieve bestrijders kiezen. Allereerst is daar Aphiscout. Dit is een mix van vijf verschillende sluipwespen, te weten Aphelinus abdominalis, Aphidius colemani, Aphidius ervi, Praon volucre en Ephedrus cerasicola. Aphiscout is bij uitstek geschikt om preventief in het jonge gewas te introduceren. “De eerste klap is hier echt een daalder waard”, zegt Wim Voogt. “De naam geeft aan dat dit product een deel van het scouten kan overnemen. Want omdat de vijf sluipwespen elk op verschillende luizensoorten ‘aanslaan’, is uit hun populatieontwikkeling af te leiden welke bladluissoort of -soorten in het gewas aanwezig zijn. Dat geeft de teler al heel veel extra zekerheid.”
Compleet arsenaal bestrijders
Als de teler enkele weken later meer zekerheid heeft over de aanwezige soorten luis, kan hij de bestrijders gericht gaan inzetten. Sommige bestrijders parasiteren de luizen en zijn soortspecifiek, andere prederen de luizen en zijn niet soortspecifiek; allemaal hebben zij zo hun voorkeuren voor een bepaalde soort bladluis. De teler kan dan kiezen uit Aphilin (Aphelinus abdominalis), Aphipar (Aphidius colemani) en Ervipar (Aphidius ervi), en bovendien uit Aphipar-M (Aphidius matricariae), Aphidend (de galmug Aphidoletes aphidimyza), Aphidalia (het lieveheersbeestje annex roofkevertje Adalia bipunctata) en Chrysopa (de gaasvlieg Chrysoperla carnea). De laatste is zeer vraatzuchtig en daarom, samen met Aphidend, de aangewezen bestrijder voor haarden van bladluizen of bij zware aantastingen. Maar zo ver hoeft het gelukkig niet te komen. Guido Roozemond: “Met deze acht producten heeft de teler een zeer compleet arsenaal middelen tot zijn beschikking, waarmee hij luizenplagen kan voorkomen of biologisch kan bestrijden. Hij staat niet bepaald met lege handen.”
De biologische bestrijding van luizen is goed beschouwd een noodzaak. Bart Sels daarover: “Je kunt plaaginsecten als spint of trips niet biologisch aanpakken als je luizen met een chemisch middel bestrijdt. Dat middel zal dan immers de opgebouwde biologische evenwichten afbreken. De biologische gewasbescherming is één ketting die je niet mag verbreken. Ook is het belangrijk om op te passen met zwavelen; door de zwavel kunnen de bestrijders de door luizen aangetaste planten niet meer ruiken en daalt dus hun effectiviteit.” De drie specialisten benadrukken het belang van kennis en preventie. Ze zien grote verschillen tussen de aardbeibedrijven. De teler die goed oplet en op tijd bestrijders inzet, zal veel minder problemen krijgen dan zijn collega die het wat minder nauw neemt.
Wim Voogt: “Het is overigens lastig om met vangplaten luizen te signaleren en de zwaarte van een aantasting te bepalen. Vraag daarom altijd een teeltbegeleider
mee te komen kijken als er problemen worden vermoed. Dat kan nooit kwaad en twee weten meer dan
één. Een alerte houding betaalt zich altijd terug.”