"Door roofmijten bij te voeren, houdt de teler een populatie op sterkte in zijn gewas", aldus Charlotte Nederpel, hier bij Van den Berg Roses in Delfgauw.
Van Macrolophus pygmaeus is bekend dat hij zijn populatie sneller opbouwt als hij wordt bijgevoerd. Kan bijvoeren ook een populatie roofmijten ondersteunen? Ja, daar lijkt het wel op: het bijvoeren van deze bestrijders voorkomt dat een populatie inzakt of uitsterft bij gebrek aan prooi. Dat is goed nieuws voor de gebruikers.
De harde conclusies staan nog niet op papier, maar komen er binnen enkele maanden wel aan. Zij zijn nu nog de voorlopige uitkomst van een onderzoek dat stagiaire Charlotte Nederpel bij Koppert uitvoert. Charlotte studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit van Leiden en vult met het onderzoek de tijd tussen de afgesloten bachelorfase en de masterstudie waarmee zij later dit jaar verder gaat. Op vijf praktijkbedrijven onderzoekt zij de effecten van het bijvoeren van roofmijten met de mijt Carpoglyphus lactis. Dat betreft Van den Berg Roses (rozen), BS Plants (phalaenopsis), P. van Geest (pothortensia), Van Os (rozen) en Gebr. Nederpel (potchrysanten).
Met en zonder bijvoeren
In het onderzoek gebruikt Koppert de mijt Carpoglyphus lactis als bijvoeding. Wellicht zijn andere producten (zoals eieren van Ephestia) ook als bijvoeding voor roofmijten of andere bestrijders te gebruiken. Meer onderzoek moet dat duidelijk gaan maken.
De onderzochte bestrijders zijn Amblyseius swirskii (Swirksi-Mite) (in alle gewassen), Transeius montdorensis (Montdo-Mite) (idem) en Amblyseius limonica (Limonica) (uitsluitend in rozen). Het onderzoek is breed opgezet. "In een proef vergelijk ik bijvoorbeeld vier situaties met elkaar: Swirski zonder bijvoeren, Swirski met bijvoeren, Montdorensis zonder bijvoeren, en Montdorensis met bijvoeren", vertelt Charlotte. "Elke proef herhalen we steeds een aantal malen zodat voldoende data beschikbaar komen waarop we betrouwbare conclusies betrouwbaar kunnen baseren." Aan de hand van spoelmonsters stellen medewerkers van Koppert na elke proef de bezettingen in de verschillende situaties vast.
Zeer groot verschil
Inmiddels zijn zoveel proeven gedaan dat voorzichtige conclusies mogelijk zijn. Die mogen veelbelovend worden genoemd. "We zien dat de bijgevoerde populaties van Swirski en Montdorensis vier tot vijf keer groter zijn, vergeleken met de populaties die niet zijn bijgevoerd. Dat is een erg groot verschil. Het resultaat ondersteunt onze verwachting dat de telers hun populaties roofmijten sterk en vitaal kunnen houden, ook als de bestrijders hun natuurlijke prooi hebben opgeruimd."
Een sterk voordeel
Het gemeten eff ect is goed nieuws voor de gebruikers, het draagt immers bij aan de teeltzekerheid. Als de populaties in stand blijven, heeft de teler altijd een leger op sterkte in zijn gewas, legt Charlotte uit. "Uit oogpunt van preventie is dat natuurlijk een groot voordeel. Zodra een plaag weer opduikt, kunnen de roofmijten hem meteen gaan bestrijden. Dat was waar Koppert op hoopte bij de start van het onderzoek. Het lijkt inderdaad zo gunstig uit te pakken." Onderzoek naar het bijvoeren van andere roofmijten en in andere gewassen staat inmiddels in de planning. In juni presenteert Charlotte de conclusies voor de gewassen otchrysant, potorchidee en pothortensia. Een aantal maanden later volgt het rapport van het onderzoek in snijrozen.