
Bladluisbestrijding met de sluipwesp Aphidius colemani
Aphidius colemani is een sluipwesp die gebruikt wordt voor biologische bestrijding. Deze soort behoort tot de Braconidae familie en is vooral bekend om haar effectiviteit bij de bestrijding van bladluis in verschillende gewassen.
Aphidius colemani wordt gebruikt voor de bestrijding van de volgende bladluizen:
- Katoenluis (Aphis gossypii)
- Groene perzikluis (Myzus persicae)
- Perzikluis (Myzus nicotianae)
De natuurlijke vijand Aphidius colemani is bij Koppert verkrijgbaar als Aphipar.
Aphidius colemani producten
Beste omstandigheden voor het gebruik van Aphidius colemani
De sluipwesp Aphidius colemani is het meest effectief tussen 20 en 25°C. De effectiviteit vermindert bij temperaturen onder de 15°C en boven 30°C.
Hoe gebruik je Aphidius colemani
De sluipwesp is verkrijgbaar in een fles (Aphipar).
- Strooi het materiaal uit op steenwol of in Diboxen (doseerdoosje).
- Zorg ervoor dat het materiaal droog blijft en minstens een paar dagen niet van de plaats van introductie wordt verplaatst.
De dosering van Aphipar is afhankelijk van het klimaat, gewas en bladluisdichtheid en moet altijd worden aangepast aan de specifieke situatie. Start de introductie preventief kort na het planten van het gewas. Introduceer afhankelijk van de plaagdruk tussen de 0,25 en 4 sluipwespen per m2/uitzetting. Introducties moeten ten minste 3 keer worden herhaald. Neem contact op met een Koppert-adviseur of een erkende distributeur van Koppert-producten voor advies over de beste strategie voor uw situatie.
Gedrag van sluipwesp Aphidius colemani
Aphidius colemani heeft een zeer effectief zoekgedrag, waardoor de sluipwespen bladluizen kunnen opsporen en parasiteren, zelfs bij een lage dichtheid. Het gedrag van het vrouwtje tijdens het leggen van de eieren is typisch voor de Aphidiidae. Eerst wordt de gastheer onderzocht door met de antennen te trommelen. Zo weet de sluipwesp of de bladluis de juiste soort is en of ze nog niet eerder is geparasiteerd. Als aan beide criteria wordt voldaan, begint de tweede fase van het parasiteren. Het vrouwtje staat op uitgestrekte poten en buigt haar achterlijf naar voren onder het borststuk en tussen haar poten. Door haar achterlijf naar voren te bewegen, doorboort ze de bladluis met haar legboor en legt ze een eitje. Dit alles gebeurt in minder dan een halve seconde. Naast de parasitering zelf, heeft de verstoring van de bladluizenpopulatie door de aanwezigheid van de sluipwesp ook een effect: de gealarmeerde bladluizen scheiden een waarschuwingssubstantie af, die de hele populatie beïnvloedt, waardoor bladluizen vaak van het blad vallen en op de grond vallen. Hoewel veel bladluizen hierdoor sterven, zullen veel bladluizen overleven en naar andere planten migreren om nieuwe kolonies te beginnen. Om te voorkomen dat ze onder hun afscheidingen komen te zitten, zal de parasiet niet snel zeer dichte bladluiskolonies binnendringen.
Levenscyclus en uiterlijk van Aphidius colemani
Vrouwtjes van de sluipwesp Aphidius spp. leggen een eitje in een bladluis. Daaruit komt een larve die zich in vier stappen ontwikkelt. Als de larve volgroeid is, maakt ze een cocon in de bladluis. De bladluis zwelt dan op en verandert van kleur: de huid wordt hard en goudbruin. Zo’n dode bladluis noemen we een mummie.
Afhankelijk van de temperatuur duurt het 7 tot 12 dagen voordat de bladluis in een mummie verandert. Vier tot zes dagen later komt de volwassen sluipwesp naar buiten via een rond gaatje in de mummie.
Aan de kleur of vorm van de mummie kun je niet goed zien welke soort sluipwesp erin zat, want veel soorten maken een vergelijkbare mummie.
De bladluis sterft niet meteen na parasitering. Vaak blijft ze nog even eten en honingdauw uitscheiden. De sluipwesp heeft een voorkeur voor bladluizen in het tweede of derde stadium, maar kan ook jongere of oudere bladluizen aanvallen, zelfs gevleugelde exemplaren. Als een oudere bladluis wordt geparasiteerd, kan ze nog een paar dagen jongen krijgen. Wordt een jonge bladluis geparasiteerd, dan stopt de voortplanting meteen.
Het mannetje van de sluipwesp heeft iets langere voelsprieten, een kort en afgerond achterlijf en is zwart met donkerbruine poten. Het vrouwtje heeft een spits achterlijf dat even lang is als de vleugels, een legboor en is zwart met lichtbruine poten.
















